Jurisprudentie
BD7495
Datum uitspraak2008-04-03
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00332/07 (W1)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00332/07 (W1)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om wraking van mr. F.H. Koster, vice-president van de HR. De HR wijst het verzoek om wraking af.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
Beslissing
naar aanleiding van een verzoek om wraking van mr. F.H. Koster, vice-president van de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaken (nrs. 00332/07, 00333/07, 00334/07 en 00336/07), tegen:
[Verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats], verder te noemen de verzoeker
welk verzoek is ingediend door de raadsman van de verzoeker, mr. L.H.W.M. Koenen, advocaat te Lisse.
1. Het geding in cassatie in de hoofdzaken
1.1.1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft in hoger beroep bij arrest van 4 september 2006 - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 22 juni 2004 - de verzoeker ter zake van "afpersing" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren (00332/07).
1.1.2. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft in hoger beroep bij arrest van 4 september 2006 - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 24 januari 2006 - de verzoeker ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer" veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis (00333/07).
1.1.3. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft in hoger beroep bij arrest van 4 september 2006 - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 21 maart 2005 - de verzoeker ter zake van 1. en 4. telkens opleverende "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", 2. "overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" en 3. "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse voornaam, geboortedatum en adres waarop hij in de basisadministratie persoonsgegevens als ingezetene staat ingeschreven, opgeven" veroordeeld ten aanzien van feit 1 en 4 tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van € 585,-, subsidiair elf dagen hechtenis en ten aanzien van feit 3 tot een geldboete van € 120,-, subsidiair twee dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd, ten aanzien van feit 1 voor de duur van één maand, ten aanzien van feit 2 voor de duur van vier maanden en ten aanzien van feit 4 voor de duur van één maand (00334/07).
1.1.4. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft in hoger beroep bij arrest van 4 september 2006 - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 6 november 2003 - de verzoeker ter zake van zaak A onder 1 primair "van het plegen van opzetheling een gewoonte maken" en onder 2. "opzettelijk waren, die zelf valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft in voorraad hebben, meermalen gepleegd" en zaak B "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring, met een last tot teruggave en bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verkaard in haar vordering (00336/07).
1.2. Tegen deze arresten heeft de verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Namens hem heeft mr. L.H.W.M. Koenen, advocaat te Lisse, bij afzonderlijke schrifturen middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. De aan deze beslissing gehechte brieven van de raadsman van de verzoeker van 22 maart 2008 en 25 maart 2008 houden - naar de kern bezien - in het verzoek tot wraking van mr. F.H. Koster, de voorzitter van de meervoudige strafkamer van de Hoge Raad die is belast met de behandeling van de cassatieberoepen in de strafzaken tegen de verzoeker. Als gronden voor zijn verzoek heeft de raadsman aangevoerd, kort samengevat, dat de volgende handelingen en nalatigheden van mr. Koster in onderling verband zwaarwegende aanwijzingen van diens partijdigheid inhouden, althans in ieder geval de schijn van diens partijdigheid wekken:
(1) mr. Koster heeft nagelaten te reageren op (herhaalde) mededelingen dat het bij de Hoge Raad aanwezige dossier van de strafzaak tegen de verzoeker substantieel onvolledig is, is zijn plicht om ambtshalve te zorgen voor completering van het dossier niet nagekomen en heeft verzoeken tot completering afgewezen;
(2) hij is zijn plicht om ambtshalve de inhoud van het bij de Hoge Raad aanwezige dossier van de strafzaak tegen de verzoeker op inventarislijsten vast te leggen niet nagekomen en heeft verzoeken hiertoe afgewezen;
(3) hij heeft het inzagerecht van de raadsman/verzoeker in het bij de Hoge Raad aanwezige dossier van de strafzaak tegen de verzoeker beperkt tot twee uur en inzage in het dossier door de notaris van de raadsman van de verzoeker verboden;
(4) hij heeft ermee ingestemd dat de rechters van de Hoge Raad niet tijdig en voorafgaande aan de zitting kennisnemen van het bij de Hoge Raad aanwezige dossier van de strafzaak tegen de verzoeker en heeft niet gereageerd op het verzoek te bevestigen dat de rechters dat wèl doen;
(5) hij heeft de duur van de mondelinge toelichting beperkt tot één uur en een (herhaald) verzoek een langere duur vast te stellen afgewezen, waarmee hij het recht op een effectief pleidooi heeft miskend;
(6) hij weigert, ondanks herhaald verzoek daartoe, te erkennen dat op de zitting de verzoeker het recht heeft verzoeken te doen en een recht heeft op een dialoog;
(7) hij heeft de gemotiveerde verzoeken van de raadsman voorafgaand aan de zitting afgewezen dan wel daarop niet gereageerd;
(8) hij heeft zich aldus gedragen ondanks de wetenschap dat al deze gedragingen onrechtmatig zijn dan wel voorzienbaar negatieve effecten hebben.
2.2. Ter zitting van de Hoge Raad van 2 april 2008, alwaar de verzoeker en de raadsman zijn verschenen, is het wrakingsverzoek behandeld. Ingevolge het door de verdachte daartoe ter zitting gedane preliminaire verzoek heeft de behandeling van het wrakingsverzoek in het openbaar plaatsgevonden. De Advocaat-Generaal Schipper heeft op die zitting geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
3. Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.1. Op grond van art. 512 Sv kan op verzoek van de verzoeker elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Vooropgesteld moet worden dat ingevolge art. 437, tweede lid, Sv door of namens de verdachte een schriftuur houdende middelen van cassatie moet worden ingediend binnen twee maanden nadat de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging is betekend. Indien een raadsman in verband met de incompleetheid van de gedingstukken niet in staat is tijdig een schriftuur houdende middelen van cassatie in te dienen, kan hij zich wenden tot de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad (de rolrechter) met het verzoek hem een nadere termijn te gunnen voor het indienen van cassatiemiddelen. Verlenging van de termijn moet verzocht worden binnen de termijn van art. 437, tweede lid, Sv. Dit brengt mee dat aan de wrakingsgronden onder (1) en (2), die betrekking hebben op de onvolledigheid dan wel incompleetheid van het dossier, voorbij moet worden gegaan, nu mr. Koster als voorzitter van de meervoudige kamer te dien aanzien geen verplichtingen had als in die gronden vermeld.
Voor het overige bevatten de aangevoerde gronden geen feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Koster schade zou kunnen lijden.
Wat betreft de duur van de mondelinge toelichting geldt dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer de leiding van het onderzoek heeft en de orde van de zitting bepaalt, zodat hij bevoegd is de duur van de mondelinge toelichting te bepalen. Uit niets is gebleken dat de verzoeker bij de voorbereiding van en tijdens de behandeling van het cassatieberoep door mr. Koster in zijn wettelijke rechten is gekort respectievelijk zal worden gekort. Van onrechtmatige gedragingen van mr. Koster is geen sprake.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek niet voor toewijzing vatbaar is.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.D.H. Asser, in bijzijn van de waarnemend-griffier N.R.A. Meerbeek, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2008.